Jos' Schaakcolumns

Kaartschaak (4)

In bordschaak blijkt het vaak onmogelijk om verder dan een zet vooruit te kijken. Neem bijvoorbeeld mijn partij met zwart tegen John Temming : 1.e4 e6 2.d4 b6 3.c4 Lb7 4.Pc3 Lb4 5.Ld3 f5 6.ef5 Lg2 7.Dh5 Kf8 8.fe6 Pf6. 'Even die dame wegjagen' dacht ik nog in mijn onschuld... Een fractie van een seconde later zag ik dat die dame zich maar al te graag laat wegjagen ... maar naar f7 : 1-0.

De oorzaak van een dergelijke kortsluiting laat zich moeilijk raden. Mijn zwakke excuus tegen John was : 'Ik zat nog niet in de partij..' Op zich is dat waar : je speelt je eigen lijfvariant, je weet dat een type speler als John de inslag op g2 zal toelaten. Kortom, je denkt je te kunnen permitteren om voorlopig te spelen zonder naar het bord te kijken. Maar op het moment dat je dat wel doet en plotseling denkt : 'Hm, dat ziet er toch anders uit dan de vorige keer' is het vaak al te laat. Het was een harde les.

Zoiets kan je natuurlijk nooit bij het kaartschaak overkomen... Helaas, ook daar heb ik leergeld betaald (fl. 2,20 om precies te zijn; een briefkaart kostte toen nog 55 cent) in een partij met wit tegen Stepien (Polen) in de ICCF cup VI/VII van 1986 : 1.e4 e5 2.Pf3 Pc6 3.Lb5 f5 4.Pe5? Pe5 (0-1).

Ik zou deze kortsluiting natuurlijk kunnen verklaren door een 'schrijffout'. In het kaartschaak is het namelijk gebruikelijk om de zetten niet te noteren als 1.e2-e4 e7-e5 2.Pg1-f3 Pb8-c6 maar als 1.5254 5755 2.7163 2836 omdat niet ieders handschrift even leesbaar is. Handgeschreven letters lijken soms erg op elkaar, met name de beruchte e en c. Uit het hoofd de notatie in het naslagwerk dat je bij de partij gebruikt vertalen naar deze afwijkende notatie, geeft soms aanleiding tot fouten. Maar nee, de harde realiteit achter deze blunder is dezelfde nonchalance die mij ook tegen John fataal werd. Na een Poolse ansicht met 3...6765 ontvangen te hebben, schreef ik direct, zonder mijn administratie of zelfs maar een bord erbij gepakt te hebben, een kaartje met 4.6355... terug. In mijn gedachten hadden we namelijk het Lettisch gambiet (1.e4 e5 2.Pf3 f5) gespeeld en niet het Jaenisch gambiet. In het Lettisch kun je met een gerust hart 3.Pe5 spelen (misschien schrijf ik daar volgende keer eens een stukkie over), in de theorie van de Jaenisch komt deze zet terecht niet voor.

Deze smaad moest natuurlijk grondig weggewassen worden. Ik nam mij direct voor om in ieder geval een van mijn andere tegenstanders in dezelfde groep te verpletteren. Dit leidde tot een aantal zeer woeste partijen waarbij ik regelmatig in zelf gegraven valkuilen liep. Caissa was echter genadig en nam genoegen met slechts een zoenoffer : Joachim Wermuth uit de toenmalige DDR die ik met wit mocht bestrijden :

1.e4 e5 2.Pf3 Pc6 3.Lb5 a6 4.La4 Pf6 5.0-0 Le7 6.Te1 b5 7.Lb3 0-0 8.c3 d6 9.h3 Pa5 10.Lc2 c5 11.d4 Dc7 12.Pbd2...









Deze Tchigorin variant van het Spaans staat niet bekend om zijn 'strijd op leven en dood', maar meer om zijn ver uitgewerkte theorie : sommige vertakkingen beginnen pas op de 20ste zet.

Het debacle tegen Stepien nam door het trage postverkeer met Polen toch nog enige weken in beslag, zodat ik mijn geplande wraakactie tegen Wermuth pas kon aanvangen na ontvangst van zijn 11de zet. We waren bovendien snel opgeschoten door het doen van voorstelzetten. In het kaartschaak is het namelijk heel gebruikelijk dat je een voorstel doet voor de antwoordzet, zeker als de zet voor de hand ligt of praktisch gedwongen is. Bijvoorbeeld : (in gewone notatie) 'Indien 3...a6 dan 4.La4... en als dan 4...Pf6 dan 5.0-0...'. Deze methode bespaart enige dagen bedenktijd. Natuurlijk ben je niet verplicht in te gaan op de voorstellen van je tegenstander. Want soms halen ze wel eens een gemene truc uit : men stelt een zeer voor de hand liggende, maar verliezende zet voor, je laat je verleiden door de te boeken tijdwinst, je gaat in op het voorstel zonder de stelling goed te analyseren en je verliest...

Maar nu weer even terug naar Tchigorin : in de laatste decade van zijn leven sublimeerde hij al zijn ervaringen met het Spaans in deze variant. Ze zag het levenslicht in de partij Duras-Tchigorin in Neurenberg 1906 en is daarna nog tienduizenden malen herhaald, niet in het minst in kaartschaakpartijen.

Er zijn twee hoofdthema's : het sluiten van het centrum met 13.d5... of het ruilen in het centrum met 13.cd5... Die keuze hangt natuurlijk ook af van de zet die zwart nu kan spelen.

Wermuth kiest ervoor om zelf de c-pionnen te ruilen :

12...cd4 13.cd4 Pc6

Dit opruimen van de c-pionnen heeft het voordeel dat zwart na 14.d5 zijn paard ook naar b4 kan brengen en direct om de controle van de open c-lijn kan gaan strijden. Dit voordeeltje wordt door wit met zijn volgende zet genivelleerd :

14.a3 h6

Hiermee verlaten we de mij bekende theorie. Eigenlijk gelukkig maar, want de theorieboeken geven wit weinig mogelijkheden om de gelijke stand te doorbreken.

15.Pb3 Pd4 16.Pbd4 ed4 17.Pd4 Lb7

Zwart's 14de zet was een poging om de partij Ljubojevic-Spassky Olympiade te Nice in 1974 te verbeteren. Zonder 14...h6 en 15.Pb3... kon wit daar zijn loper naar g5 spelen en werd er tot remise besloten. Ik redeneerde dat mijn loper op f4 zeker zo goed zou staan :

18.Lf4 Tfd8 19.Tc1 Db6 20.Pf5...

De eerste tekenen van agressie !

20... Lf8 21.Le3 Dc6 22.Lb1 De8









Hier heb ik naarstig gezocht naar een methode om gebruik te maken van zwart's passiviteit, en zo waar :

23.Ld4 Pd7

Met het oog op wat volgt was hier 23...De6 hardnekkiger geweest. Mijn plan was dan om verder te gaan met 24.Df3 en 25.Dg3.

24.Ph6! Kh7

Op 24...gh6 volgt 25.Dg5 Kh7 26.e5 Kh8 27.ed6... maar het maakt eigenlijk niets uit want dat volgt nu ook :

25.e5 Kh6 26.ed6...









Prachtig zo'n batterij van witte stukken die, met werking op afstand vanaf de onderste rij, de zwarte koning en dame in het nauw gedreven hebben. Wermuth gaf zich hier gewonnen : 1-0.

© Jos Heesen / Jos' Chess page